Groninger koek in de hoftuin van Innsbruck

De mooiste gesprekken zijn vaak die gesprekken die je niet gepland hebt. Lees hier het verhaal van Eline die de aandacht van een jongeman trok door haar open Bijbel en Groninger koek.
Maandagmiddag om half drie sprak ik af met een vriendin in Hofgarten, de hoftuin in Innsbruck. Een jongedame van 31 jaar, die zo’n anderhalf jaar geleden tot geloof is gekomen. Eerst sprak ik regelmatig met haar af om Bijbelse vragen en geloofsvragen te bespreken. Inmiddels zijn we vriendinnen geworden en kletsen we vaak eerst persoonlijk bij en dan komt het andere vanzelf. Nu het lente aan het worden is, spreken we elkaar buiten, in deze heerlijke tuin.
Met een picknickkleed, iets te drinken en een paar snacks, zoals druiven, borrelnootjes en Groninger koek, namen we plaats op een zonnig plekje in het gras. ‘Hoe was je maand in Nederland?’ vroeg ze mij. ‘En wat heb jij voor nieuws?’ vroeg ik haar terug. Zo waren we al een uurtje verder, totdat ze me vroeg: ‘Er was toch een koning, die wist welke vrouw de moeder van het kind was?’ Ik weet niet meer hoe we erop kwamen, maar wel dat we daardoor in 1 Koningen 3 terechtkomen en begonnen te lezen hoe God tegen koning Salomo zei, dat hij alles mocht vragen wat hij wilde.
Op dat moment kwam er een jongeman dichterbij. Op een steenworp afstand hield hij ons in de gaten. Ik ergerde me eerlijk gezegd een beetje. Nee hè, dacht ik, altijd weer stoorzenders als Gods woord opengaat en de waardevolle gesprekken opkomen. Ik probeerde niet afgeleid te zijn, maar me op het enthousiasme van mijn vriendin te focussen. Allereerst verbaasde ze zich erover hoe nederig koning Salomo zich eigenlijk opstelt. Hij vraagt niet meteen wat hij hebben wil, maar looft en bewondert eerst God om wie Hij is. En daarna denkt hij niet aan zichzelf, maar aan het volk door te vragen om wijsheid! Vervolgens looft God Salomo om zijn keuze en zegt hem al het andere erbij te geven. Hé, precies een tekst waar we het laatst nog over hadden, dat we eerst Gods Koninkrijk mogen zoeken, want dan geeft God ons al het andere erbij.
Terwijl wij zo enthousiast praten, hebben we niet door dat de jongeman inmiddels aan de rand van ons kleedje is komen staan. ‘Wat lezen jullie daar?’ vraagt hij. Snel wisselen wij een blik uit. 'Wij lezen in de Bijbel'. De jongen, inmiddels in kleermakerszit, komt nog dichterbij. ‘Echt, is dat de reden van jullie vreugde?’ Weer wisselden wij een blik uit. ‘Ja,’ spreken we met één mond. Mijn vriendin vult daar nog bij aan hoeveel vreugde en vervulling haar leven heeft gekregen, sinds ze Jezus heeft leren kennen en haar oude leven achter zich heeft gelaten. De jongeman wijst naar de druiven: ‘Zou ik er eentje mogen?’ Wij lachen hardop. ‘Natuurlijk, en zeker ook meer. Kom bij ons zitten.’ Dat deed hij echter nog niet. Wel liet hij weten dat hij niets meer met de kerk had. Wel zo opgevoed, maar nu meer met het spirituele bezig. ‘Maakt dat je gelukkig?’ vraagt mijn vriendin hem direct. ‘Eh, ja, soms wel,’ was zijn antwoord. Ik wist niet zo goed wat ik met zijn antwoord aan moest, maar mijn vriendin zei achteraf dat zij het gevoel kreeg, dat die vraag hem een beetje onzeker had gemaakt. Hoe het ook zij, we hebben veel met hem gepraat. Over de geestelijke wereld, maar dat God de grootste is. Dat God Schepper is, ook hem gemaakt heeft en van hem houdt. ‘Echt?’ vroeg hij daarop. Het leek hem te raken. Ook spraken we over andere geestelijke mannen die hebben geleefd, zoals Buddha. En ik mocht hem uitleggen dat Jezus met niemand te vergelijken valt. 'Hij is Gods zoon, Hij is opgestaan uit de dood. Dit kun je over alle andere mannen niet zeggen. Zullen we dan Zijn woorden maar serieus nemen?' Het leek hem te overtuigen, zo had hij het nog niet gezien.
Ook spraken we verder over wijsheid en waarheid. ‘Dan moet je in het boek Spreuken zijn,’ zei mijn vriendin. ‘Die koning, over wie we net lazen, heeft een heel boek geschreven met lessen voor het leven.’ Willekeurig bladerde ze er doorheen en las her en der een vers voor. Eigenlijk was ze op zoek geweest naar een bepaalde spreuk, zei ze later, maar ze kon het niet vinden. Ik had ook de indruk dat ik haar moest ‘redden’ en zei: 'Weet je dat ik de spreuken vaak lastig vind.’ Meteen schoof ze mij de Bijbel toe: 'Wat kunnen we dan lezen?’ Ik glimlachte haar bemoedigend toe, want wie weet, zat er gerust een spreuk tussen die hem totaal had aangesproken. Zo op zoek naar waarheid en zo hongerig naar alles wat wij te zeggen hadden. ‘Mag ik daar ook nog één van?’ vroeg de jongeman, terwijl hij naar de borrelnoten wees en er een nam. ‘Ja, kom toch bij ons zitten. Weet je dat er in de Bijbel ook iemand vroeg: 'Wat lees je daar?’.’ Terwijl hij eindelijk ging zitten en wat van onze snacks at, bladerde ik naar Handelingen 8 en las het verhaal van Filippus en de kamerling voor.
Oh, wat wenste ik mij op dat moment een kinderbijbel, zodat ik hem kon aanwijzen: Kijk, daar gaat Filippus. En, zie je daar, die koets in de verte. Zo voorovergebogen en geïnteresseerd zat hij te luisteren. Zelf luisterde ik ook goed naar wat ik las. Wat bijzonder, dacht ik. Filippus besteedde zijn leven aan het verkondigen van de goede boodschap van Jezus. Zo belangrijk was het voor hem, dat Jezus’ woorden verspreid zouden worden. Hij kwam zelfs in een persoonlijk gesprek erover met de kamerling, die vervolgens zijn weg met vreugde, diezelfde vreugde als wij op dat picknickkleed bij ons hadden, vervolgde. En ook die laatste zin: Daarna ging Filippus weer in andere steden verder met het verkondigen van het Evangelie van Jezus. Zo bijzonder.
‘Heb jij zelf een Bijbel?’ vroegen we hem. ‘Ja, die heb ik ooit eens in Wenen van gelovigen gekregen.’ Wij moedigden hem daarop aan om die weer te gaan lezen, want zo leer je God kennen! Zichtbaar gesterkt en gemotiveerd, stond hij weer op. Wij ook, en staken onze hand uit om hem gedag te zeggen. Hij vroeg echter om een knuffel en die gaven wij hem natuurlijk van harte. Hoewel wij hem eigenlijk niet wilden laten gaan, vertrok hij. Hij gaf ons zijn naam zodat we voor hem kunnen bidden en als God het wil komen we hem vast nogmaals tegen.