Kerstverhaal - Erik en het licht
Mission Kids
's Ochtends, 's middags, 's avonds, 's nachts: altijd was het donker. Er waren geen straatlantaarns of andere lampen. Er was zelfs geen maan om het land te verlichten. Het maakte de inwoners van Eriks land erg verdrietig. Ze konden elkaar nooit zien. Ook Erik was sip. Wat had hij aan zijn ogen als hij nooit iets kon zien? Zelfs zijn papa, mama en zusje had hij nog nooit gezien!
Op een dag zeiden een paar inwoners dat er ergens een stad was waar alles licht zou zijn. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje door het land. Iedereen praatte erover. Stel je voor, een plek waar je elkaar zou kunnen zien. Dat zou fantastisch zijn!
Vanaf dat moment gingen alle inwoners elke dag na het ontbijt op zoek naar die stad. Ze zwermden alle kanten op – heel voorzichtig, zodat ze niet ergens tegenaan zouden lopen of over iets zouden struikelen. Ze zochten en zochten, maar vonden niets. Soms riep iemand luid dat die een weg had gevonden, maar als anderen dan kwamen kijken, zagen ze niets. 's Avonds liepen de mensen behoedzaam terug naar hun huisjes, teleurgesteld dat ze de stad niet hadden kunnen vinden.
Zo ging het dag na dag na dag. Erik werd er doodmoe van. Elke ochtend moest hij van zijn ouders mee helpen zoeken, maar hij had er helemaal geen zin meer in. Ze zouden toch nooit iets vinden. Ze zouden voor altijd in het donker moeten leven.
Eén ochtend was het erg koud en leek het nog donkerder dan anders. Erik was zo chagrijnig dat hij veel verder van huis liep dan anders. Hij dwaalde zó ver dat hij niet meer wist hoe hij, door het donker, naar huis moest komen. Hij ging op de natte, koude grond zitten en begon stilletjes te huilen.
Plotseling zag hij door zijn tranen heen iets wat hij nog nooit had gezien. In de verte was iets wits in het duister te zien. En het kwam steeds dichterbij. “Was dit licht?” vroeg Erik zich af. Het kwam steeds dichter en dichter, en opeens kon Erik zien waar hij zat. Hij zat op een grote, groene heuvel. Hij zag bloemen en bomen, vogels en vlinders, zelfs een kleine muis. In de verte was alles nog donker, maar rondom het licht dat steeds dichterbij kwam straalde alles.
Erik tuurde naar het licht en ontdekte dat het een mens was. Het was een man, wiens gezicht en kleren zo helder schenen, dat alles om hem heen verlicht werd. Met open mond en grote ogen staarde Erik de man aan. Die hurkte voor hem neer en gaf hem een knuffel. “Hallo Erik, kom met me mee, ik breng je naar de stad waar alles licht is.” Erik kon zijn oren niet geloven. “Weet u dan de weg?” vroeg hij. “Ja”, antwoordde de man, “volg mij.” Erik pakte zijn hand vast en liep met hem mee. En werkelijk waar, in het licht van de man werd een weg zichtbaar die over de groene heuvels slingerde.
Erik had zich nog nooit zo gelukkig gevoeld. Hij klemde de hand van de man stevig vast en vroeg: “Wie bent u?” En de man antwoordde: “Ik ben het, Jezus.”